Gepubliceerd op 29-01-2021

Elzas

betekenis & definitie

of de Elzas, duitsch das Elsasz, fransch l’Alsace. Deel van het duitsche rijksland Elzas-Lotharingen (zie volgend artikel), bestaat uit Beneden-E. (Unterelsasz) en OpperE. (Oberelsasz).

1) Het district Beneden-E. grenst ten w. aan Frankrijk en aan Lotharingen, ten n a/d Beierschen Rheinpfalz. ten o, a/h groothertogdom Baden, ten z aan Opper-E., beslaat een oppervlakte van 4781¾ km2, en had bij de volkstelling van 1900 een bevolking van 658 383 zielen 1330 792 mannen 327 591 vrouwen). Het district is verdeeld in 8 kreitsen of arrondissementen, deze in 35 kantons met tezamen 561 gemeenten. De kreitsen zijn: Altkirch, Colmar, Gehweiler, Mulhausen, Rappoltsweiler, Thann.

Het district bevatte in 1900: 1998 km2, aan land- en tuinbouw gewijde gronden, 771 km2, hooi- en weiland en 151 km2, wijnbergen; 1586 km2, waren met wouden bedekt of aan boschkultuur gewijd; het overig deel der oppervlakte werd ingenomen door wateren, wegen, huizingen en onbebouwden grond. De hoofdproducten van den landbouw zijn tarwe, rogge, gerst, haver, aardappelen, hooi, wijn, (in 1897: 416.996 hectoliter), hop, tabak (in 1900 van 399 hectaren grond 1.132.245 kilogram). De nijverheid (in 1896/97 in 1859 ondernemingen, 34.658 volwassen arbeiders), strekte zich uit over de fabrikage van ijzeren gereedschappen en werktuigen, scheikundige producten, papier, leer, stijfsel, tabakspijpen, biljards, caoutchouc- en guttaperchawaren; verder is er textiel- en metaal-industrie. Belangrijk is ook de handel, vooral met ijzer, hout, steenkool, leer, hop en wijn Zetel der bestuurslichamen v/h district is Straatsburg. Het district heeft 332 km. door den staat en 2760 km. door de kreitsen onderhouden wegen.

2) Het district Opper-Elzas grenst ten n. aan Beneden-Elzas, ten o. a/h groothertogdom Baden, ten z. aan Zwitserlmd. ten w. aan Frankrijk, beslaat een oppervlakte van 350674 km2., en had bij de volkstelling van 1900 een bevolking van 494.952 zielen (243.581 mannen, 251.371 vrouwen). Het district is verdeeld in 6 kreitsen of arrondissementen, deze in 26 kantons met te zamen 385 gemeenten. De kreitsen zijn: Stad Straatsburg, Land Straatsburg, Erstein, Hageuau, Molsheim, Schlettstadt, Weiszenlmrg, Xabern

Het district bevatte in 1900: 1333 km2, aan land- en tuinbouw gewijden grond, 768 km2, wei- en hooiland, ll8 km2, wijnbergen; 1187 km2, waren met bosschen en houtaanplantingen bedekt; het overig deel der oppervlakte werd ingenomen door wateren, wegen, huizingen en onbebouwd land. Hoofdproducten van den landbouw zijn tarwe, rogge, gerst, aardappelen, haver, hooi, wijn (in 1897: 303.443 hectoliter), tabak (in 1900 van 733 hectaren aan dit gewas gewijden grond een opbrengst van 2.009.462 kilogram), De nijverheid (in 1896/97: 38,449 volwassen arbeiders, 27,155 arbeidsters van boven de 16 jaar, 6420 jonge arbeiders, waarvan 2878 mannelijke en 3542 vrouwelijke) strekt zich uit over de fabrikage van naaigaren, scheikundige producten, stoom- en andere werktuigen; verder zijn er weverijen, spinnerijen, chemische bleekerijen, stoffendrukkerijen, appretuurinrichtingen, ververijen, ijzergieterijen, bierbrouwerijen. Zetel der bestuurslichamen van het district is Colmar.

Geschiedenis Het land tusschen Rijn en Wasgau werd, alvorens het onder romeinsche heerschappij kwam, bewoond door keltische volksstammen (Sequanen, Rauraci, Mediomatrikers), onder welke zich ongeveer een eeuw v. Chr Germanen (Tribocci, Nemetes) vestigden. Omstreeks het jaar 60 v. Chr riep een deel der Kelten de hulp der Romeinen in tegen den indringenden Ariovistus en zijn Markomannen en Sueven, waarop het land met Cesars overwinning op Ariovistus (58 v. Chr.) onder romeinsche heerschappij en romeinsch bestuur kwam. Het benedendeel werd bij Germania prima (hoofdstad Mainz), het bovendeel bij Maxima Sequanorum (hoofdstad Vesontio. thans Besançon) gevoegd. Allerwege ontstonden nu romeinsche nederzettingen en militaire standplaatsen: Augusta Raurieorum (Augst bij Bazel), Mons Brisiacus (Altbreisach), Argentovaria (Horburg), Helvetum (Ehl bij Benfeld), Argentoratum (Straatsburg!, Brocomagus (Brumath). Saletio (Selz), Tabernae (Zahern) enz., en daarmede straatwegen en andere werken en inrichtingen der romeinsche kuituur, welke den voortgang der civilisatie in deze streken zeer begunstigden Het christendom vond hier reeds in den romeinschen tijd ingang. In de 3llc eeuw begonnen de Alamannen van over den Rijn invallen in het land te doen, en zetten, hoewel in 357 door Juliaan bij Straatsburg en 378 door Gratianus bij Colmar verslagen en teruggeworpen, hunne verwoestende tochten steeds dieper landwaarts voort, ten slotte het land als overstroomende en geheel aan zich onderwerpende. De aan den rechter Rijnoever achtergeblevenen noemden hunne over de rivier getrokken stamgenooten Alisâzas, Elisâzono (in den vreemde gevestigden), en het land daarnaar Elisâzonôlant bij verkorting Elisaza, waaruit allengs de naam Elzas ontstond. Met de zege van Clovis over de Alamannen bij Zülpich (496) kwam het land onder frankische heerschappij. Het christendom b gon zich nu in deze streken snel uit te breiden; op verschillende punten verrezen kerken, kloosters, enz.: het bovendeel, de Noordgouw, werd onder het bisdom Straatsburg, het bovendeel, de Sund- of Zuidgouw, onder het bisdom Bazel gesteld. Omstreeks het midden der 7dc eeuw verschijnt de Elzas in de geschiedenis (onder den naam Ducatus Elisatiae of Pagus Alsacensis), als een deel van Austrasië, doch door eigen hertogen geregeerd; in de 7de eeuw was Eticho, vader der heilige Odilia, hertog; hij werd opgevolgd door zijn zoons, die elk een gedeelte kregen, zoodat het met de politieke eenheid voorloopig weer gedaan was. In 829 werd de Elzas gevoegd bij het hertogdom Zwaben, gevormd uit de alamannische landen ten behoeve v/d zesjarigen zoon v. Bodewijk den Vrome, Karel, en later nog belangrijk uitgebreid en tot een koninkrijk gemaakt. Bij het verdrag van Verdun (843) kwam de Elzas bij het middenrijk van Lotharius, en bij de deeling van Mersen (870) werd de bevolking tusschen Rijn enWasgau staatkundig weder met de andere duitsehe stammen vereenigd, doordat dé Elzas bij het rijk van Bodewijk den Duitscher gevoegd werd. Bij de nieuwe grensverschuivingen in de duitsehe landen in 925 werd de Elzas een deel van het hertogdom Alamannië: de zwabische hertogen voerden daarom ook den I titel van hertog van den Elzas Bij de op| komst der steden en het opbloeien van het burgerlijk gemeenschapswezen, vooral onder de Hohenstaufen, verwierven ook hier de geestelijke en wereldlijke heeren een toenemende onafhankelijkheid, en het land viel bij de ineenstorting van het alamannische hertogdom uiteen in een menigte zelfstandige gebieden, onder welke vooral de rijkssteden zich dedeu gelden. Het rijksgezag werd vertegenwoordigd door landgraven en rijksvoogden. De functie van landgraaf in den Beneden-Elzas kwam na het uitsterven der graven van Werd, die haar erfelijk hadden bezeten, in 1344 aan de graven van fittingen, die haar in 1362 voor geld aan den bisschop van Straatsburg overdeden. Tegenover de talrijke zelfstandige gebieden was dit landgraafschap inmiddels van geringe beteekenis meer. Veel belangrijker was het in het huis Habsburg erfelijke landgraafschap in de Sundgau. In 1262 maakte de stad Straatsburg zich vrij van de bisschoppelijke opperheerschappij. Tien elzasser steden (Bandau, Weiszenburg, Hagenau, Rosheim, Oberehnheim, Schlettstadt, Kaysersberg, Türkheim, Colmar, Münster) vereenigden zich in 1354 tot { een tienstedenbond, welks door den keizer van ! het Duitsehe rijk benoemden landvoogd Hagenau tot zetel kreeg. Overigens hadden de 1 omgelegen rijken steeds het oog gericht op S dit gewest, bij elke gelegenheid trachtende ; er zich stukken van toe te eigenen, tengevolge i waarvan ten slotte allen er vasten voet en I kleiner of grooter bezittingen hadden. Terwijl ! het Und zich steeds voorbereid had te houden | op aanvallen van buitenaf, werd het inwendig j gedurig in spanning en beroering gehouden j door de twisten en veeten der aanzienlijke I geslachten, die aan de andere zijde alle | krachten hadden in te spannen om den democratischen geest der handwerkers en boeren ten onder te houden, wat meermalen aanleiding gaf tot een strijd zoo verwoed, dat beide partijen daarin dreigden ten ondertegaan. Niettemin bloeiden in deze streken, die vroeg een staatkundig aanzien verkregen en waar in velerlei opzicht gunstiger economische verhoudingen heerschten dan in de meeste omgelegen landen, reeds vroegtijdig letteren en kunst, en op het gebied van het geestesleven begon E weldra een bemiddelingsrol tusschen oost en west te spelen; in de kloosters werden de wetenschappen verpleegd (Otfried, Herrad van Bandsberg); heldenzangers (Heinrich der Glichezare, Reinmar van Hagenau, Gottfriedv. Straatsburg) kweekten zin voor poëzie; reeds in de 13lle eeuw werd de geschiedschrijving beoefend en in 1390 ontstond te Straatsburg de eerste wereldkroniek in het hoogduitsch en in populairen onderhoudenden vorm (Jakob Twinger van Königshofen); het middeleeuwsehe mysticisme had hier vele merkwaardige vertegenwoordigers (Meister Eckart, Joh Tauler, Rulman Merswin): de kerkelijke bouwkunst kwam tot hoogen bloei, waarvan nog het opmerkelijk groot aantal van romaansche en gotische bouwwerken spreken, vooral de ! Munsterkerk te Straatsburg.

In de 14de eeuw deed Enguerrand van Coucy, graaf van Soissons, een kleizoon van hertog Leopold van Oostenrijk en schoonzoon van koning Edward van Engeland, erfaanspraken op de Habsburgsche bezittingen in den Elzas gelden; toen hierop weinig acht werd geslagen voerde hij een engelsch leger, dat in den fransch-eng. oorlog gevochten had, naar den Elzas (1365), welk leger echter door rijkstroepen verjaagd werd ; tien jaren later herhaalde Enguerrand zijn pogingen, viel aan het hoofd van een nieuwe krijgsmacht het land binnen, liep dit plunderend af, herschiep vele bloeiende oorden in woestenijen, en kon eerst aan de zwitsersche grens gedwongen worden af te trekken. Van grooter staatkundige beteekenis waren echter de invallen der Armagnacs; deze vielen in 1439 voorde eerste maal het land binnen, plunderden en brandschatten het zonder op noemenswaardigen tegenstand te stuiten, en kregen ten koste eener met een nederlaag gelijkstaande overwinning bij St. Jakob in 1444 (onder den dauphin van Frankrijk) voor een oogenblik vasten voet in den Elzas, welks adel in den Boven-Elzas dadelijk gemeene zaak met hen maakte. De pogingen van den dauphin om het land te dwingen zich onder bescherming van Frankrijk te stellen stuitten af op den gewapenden tegenstand der steden, voornamelijk van Straatsburg, zoodat hij in 1445 het land moest ruimen. In 1469 verpandde hertog Sigismund van Tirol een deel zijner elzasser bezittingen aan hertog Karel den Stoute van Bourgondië, met goedkeuring van den duitschen keizer, Frederik III, wien door het huwelijk van zijn zoon Maximiliaan met de dochter van den Bourgondischen hertog het uitzicht geopend werd (lat deze bezittingen te eeniger tijd door erfenis weder aan het rijk zouden vallen. Karel de Stoute echter, na aldus vasten voet in deze streken te hebben gekregen, trachtte dadelijk den geheelen Elzas met wapengeweld aan zich te onderwerpen; Straatsburg en andere steden evenwel verbonden zich met de Zwitsers en Lotharingers tegen den hertog, die in 1477 bij Nancy op tragische wijze den dood vond.

Met de verbreiding van het humanisme ontwaakte in den Elzas een intensief geestesleven, vooral op het gebied van het onderwijs en der letteren (Wimpfeling, Geiler, Brant, Murner, Pauli, enz.). Straatsburg, waar Gutenberg zijn typographische werkzaamheid begon, werd de bakermat der boekdrukkunst in Duitschland, De beeldende kunsten vonden een uitnemenden vertegenwoordiger in Martin Schongauer. De hervormingsideeën verbreidden zich snel in deze streken, uitgezonderd in het bisschoppelijk gebied van Straatsburg en in de oostenrijksche bezittingen. De pogingen om den voortgang der nieuwe leer te stuiten, voornamelijk in het habsburgsche gebied in het werk gesteld, hadden weinig of geen gevolg, het minst in de rijkssteden, waar Mattb. Zeil, Wolfgang Capito, Kaspar Hedio, Maarten Bucer en anderen aan hare verbreiding arbeidden. De Boerenkrijg nam in den E.. vanwaar de opstand van de Bmidschuh uitgegaan was, met de nederlagen der Boeren tegen Anton van Lotharingen (1525) bij Zabern, Scherweiler en Kestenholz, een bloedig einde. De poging van Hendrik II van Frankrijk in 1552, om gedurende den krijgstocht, die de duitsche bisdommen Metz, Toul en Verdun in zijn macht bracht, ook Straatsburg te vermeesteren, stuitte af op de besliste houding dier stad, die zoowel tegen omkooping als dreigementen en wapengeweld bestand bleek. De ingevolge de oneensgezinde Straatsburger bisschopskeuze in 1592 uitgebroken zg. bisschopsoorlog eindigde in 1604 met het verdrag van Hagenau en ten gunste van den door de r.-katholieken gekozene. Al deze beroeringen lieten echter weinig of geen sporen na; eerst de Dertigjarige oorlog zou den welstand des lands vernietigen. In 1617 waren de aanspraken van het huis Habsburg op deszelfs bezittingen in den E. op de spaansche linie overgegaan, een omstandigheid, waarvan de fransche staatkunde dadelijk partij begon te trekken. In 1621 viel de graaf van Mansfeld den Elzas binnen, die gedurende de zweedsche phase van den oorlog ten deele het hoofdtooneel van de vijandelijkheden was, tot Bernhard van Weimar het zoo goed als geheel in de macht van Frankrijk bracht. De vrede van Westfalen bestendigde dezen toestand, de oostenrijksche bezittingen en de voogdij over de. rijkssteden kwamen aan Frankrijk; de verzachtende bepalingen (zie Dertigjarige Oorlog), bij den vrede vastgesteld, werden door Frankrijk zoodanig uitgelegd, dat zij een doode letter werden. Straatsburg, weldra inziende dat het bij dezen stand van zaken zich op den duur onmogelijk van Frankrijk afzijdig zou kunnen houden, opende in 1687 zijn poorten voor Lodewijk XIV De Elzas maakte nu, onder den naam province d’Alsace, deel uit van het „Etranger effectief” van Frankrijk, doch bleef van dit land door tolgrenzen gescheiden. Hoewel nu hierdoor de Elzas economisch met het Duitsche rijk in den nauwsten samenhang bleef, wisten de fransche regeeringen niettemin de bevolking, zonder wezenlijke veranderingen in het bestaande, volkomen te romaniseeren. Alleen de hoofdambtenaren waren franschen, een afzonderlijk hooggerechtshof (Conseil souverain d’Alsace) werd ingesteld en overigens er naar gestreefd de stoffelijke verhoudingen te verbeteren. De groote revolutie maakte aan de schijnzelfstandigheid van het gewest een einde; de provincie Elzas werd geheel bij Frankrijk ingelijfd, nadat 1798 nog Mülhausen, dat tot dusver in bondsverhouding tot Zwitserland had gestaan, met E. vereenigd was; van den Elzas werden nu twee departementen gevormd (Bas-Rhin en Haut-Rhin). De krijgstochten der republiek en van het keizerrijk, waaraan massa’s Elzassers deelnamen, brachten er veel toe bij om den politieken band die het land met Frankrijk vereenigde, innerlijk te versterken. Toen het leger der verbondenen in den Elzas kwam, ondervond het van de bevolking slechts blijken van vijandige gezindheid. De in 1815 door Pruisen voorgestelde hereeniging van den E. met Duitschland stuitte af op de tegenkanting der verbonden mogendheden; bij den tweeden Parijschen vrede werd slechts Landau met omgeving aan Beieren toegevoegd. Door eenige verdienstelijke prefecten van den Elzas werden onder de verschillende fransche regeeringen in den loop der 19lle eeuw dit gewest velerlei economische voordeelen aangebracht, Onder het tweede keizerrijk werden allerlei dwangmaatregelen genomen tegen het levenskrachtig gebleken duitsche element in den lande, terwijl, sinds de Elzas ingevolge den vrede van Frankfurt in 1871 weer aan Duitschland moest worden afgestaan, omgekeerd de Duitsche regeering op elke wijze de fransch-gezindheid het overgroots meerendeel der bevolking heeft onderdrukt en te keer gegaan (zie ook volgend artikel).

Literatuur: Laguille, Histoire de la produce d’Alsace (8 din., Straatsb. 1772); Schöpf Un, Alsatia ilhistrata (2 dln., Colmar 1751—61) : dezelfde, Alsatia diplomatic» (2 dln., Mannh. 1772—75) : Grandidier, Histoire ecclesiastique, militaire, civile et littéraire de la produce d'Alsace (2 dln., Straatsb. 1787) ; dezelfde. Nouvelles oeuvres inédites, dln. 3 en 4 van Alsatia sacra etc. (Colmar 1899) : Golbéry en Schweighäuser, Antiquités de VAlsace (Miilh. en Parijs 1825 — 28) : Strobel, Vaterländische Geschichte des E. (6 dln., Straatsb. 1840—50) ; Allsatia, Beiträge zur elsäss. Geschichte, Sage, Sitte und Sprache, uitgegeven door Stöber (Mülli. 1850—76 cn 1885) ; Stöber, Die Sagen des E. (St. Gallen 1852 ; 2e druk, van Mündel, 2 dln., Straatsb. 1892—96) ; Brièle, Inventaire sommaire des archives du département da Haut-Rhin I. (Colmar 1863) : Spach, Inventaire sommaire des archives du département du Bas-Rhin (3 dln., Straatsb. 1863—72): dezelfde, Moderne Kultur zustande im E. (3 dln., Straatsb. 1873—74), Néron-Réville, Histoire de la révolution française dans le département du Haut-Rhin (Colmar 1865) : Delbos en Kochlin-Sehlumberger, Description géologique et minéralogique du HautRhin, (2 dln , Miilh. 1866 -67) : Baquol L'Alsace ancienne et moderne (3e druk, van Ristelhuber, Straatsb. 1865) ; Lehr, VAlsace noble (3 dln.. Straatsb. 1870): Hertz, Deutsche Sage im E. (Stuttg. 1872) ; Allemannia, Zeitschrift für Sprache, Litteratur und, Volkskunde des E., Oberrheins und Schwabens, redactie Birlinger (Bonn 1873 v.v.) : Gérard, Les artistes de VAlsace pmulant le moyen âge (2 dln., Colmar en Parijs 1873) ; Woltmann, Geschichte der deutschen Kunst im E. (Lpz 1876) ; Ménard, L'art en Alsace (Parijs 1876): Schmidt, Histoire littéraire de l’Alsace (15e en 16e eeuw, 2 dln., Parijs, 1879) ; Grad, Etudes statistiques sur Findustrie de l’Alsace (2 dln., Colmar 1879 —83) : Reusz l’Alsace pendant la révolution française (2 dln , Par. 1881—95) ; dezelfde, L’Alsace au dixseptième siècle (2 dln., Parijs 1898— 99) ; dezelfde, De scriptoribus rerum Alsaticarum historicis inde a primordiis ad saeculi XVIII. exit um (Straatsb 1898); Biographies alsaciennes (Colmar 1883 v.v.) ; Weckerlin, Chansons populaires de l'Alsace (2 dln, Parijs 1883) ; Mündel, Elsäss. Folkslieder (Straatsb. 1884) ; Lorenz en Scherer, Geschichte des E. (3e druk, Berl. 1886) : Herkner, Die oberelsäss. Baumwollindustrie (Straatsb, 1887) ; Engel en Lehr, Numismatique d'Alsace (Parijs, 1887); Rocholl, Zur Geschichte der Annexion des E. durch die Krone Frankreichs (Gotha 1888); Grad, L’Alsace (Parijs 1889); Rohdewald, Die Abtretung des E. an Frankreich (Halle 1893) Clausz, Histor.-topogr. Wörterbuch des E. (Zabern 1895 v.v.); Elsäss. und lothring. Kunstdenkmäler uitgegeven door Hausmann (Straatsb. 1896 v.v.); Die alten I 'erritorien des E. (Heft 27 der „Statist. Mitteilungen über Elsasz-Lothringen” (uitgegeven 1896); Witte, Zur Geschichte des Deutschtums im E. und im Vogesengebiet (in „Forschungen zur deutschen Landeskunde”, dl. 10, stuk 4, Stuttg. 1897); Jacob, Die Erwerbung der E. durch Frankreich im Westfälischen Frieden (Straatsb. 1897); Martin en Leenhart, Wörterbuch der elsäss. Mundarten (dl. 1,1899); Collas, Au pags d’Alsace (Parijs 1900); Beneckei, Bücking, Schumacher en Van Werveke, Geolog. Führer durch das E. (Berlijn 1900); Laugel, Trachten und Sitten im E. (Straatsb. 1900 v.v.); Schmidt, Histor. Wörterbuch der elsäss. Mundart (Straatsb. 1901).

< >