Gepubliceerd op 20-01-2021

Cyperus

betekenis & definitie

L., Cypergras, rietgras. Plantengeslacht van de familie der Oyperaceeën, met omstreeks 500 meest in warme streken inheemsche soorten, één- of meerjarige rietgrassen met bebladerde , zelden bladlooze , bloemdragende halmen. C. esculentus, de aardamandel (zie aldaar) of koffiewortel, uit ZuidEuropa, het oosten, Noord- en Zuid-Afrika, wordt veelvuldig gekweekt, om de zich uit de uitloopers vormende melige wortelknollen, die een zoeten nootachtigen smaak hebben, en rauw, gekookt en gebraden gegeten worden en ook een goudgele, smakelijke en welriekende olie leveren; gerooste aardamandelen dienen ook als koffie-surrogaat; zij bevatten ongeveer 27 procent zetmeel, 14 procent rietsuiker, 7 procent dextrine en zouten, 14 procent celstof, 19 procent vet (volgens andere opgaven veel minder) enz.; vroeger werden zij onder de namen indiaansche zoetw-ortel en arabische suikerwortel in de geneesk. gebruikt, als tonisch, aromatisch en adstringeerend middel. In Nederl. komen v/h gesl. C. twee soorten voor; C. flavescens, het geelachtig cypergras (stengel stomp-driekant, bloeiwijze uit een klein aantal aartjes bestaande, kafblaadjes geelachtig, met een groene streep, meest 3 meeldraden, 2 stempels, eenjarige, tot 15 cM. hooge plant, zeldzaam op vochtige, nu en dan overstroomde zandgronden), en C. fuseus, het bruin cypergras (stengel scherp driekant, bloeiwijze meest veelvoudig samengesteld, kafblaadjes meest zwartbruin met groenen rug, zelden geheel bruin, 2 meelraden, 3 stempels.

< >