Onderfamilie van de familie der Karperaclitige visschen, Cyprinoidei, bevattende vissehen met een meestal gerekte, doorgaans bijna rolronde, zelden zijdelings saamgedrukte, nimmer afgeplatte lichaamsgedaante; het lichaam is bedekt met kleine, in de slij merige huid bedolven liggende schubben; aan de onderzijde van den vleezigen snoet een kleine mond, omgeven door 12 baarddraden, en begrensd door vleezige lipen; de keeltanden zijn kegelvormig en staan op ééne rij, de kieuwspleet is nauw en loodrecht en de valsche kieuwen ontbreken, evenals bij de onderfamilie der Homalopterini; in de borstvinnen komt, evenals bij de onderfamilie der Cyprinini, slechts eene ongelede straal voor; bij sommigen (geslachten Lepidocephalus, Acanthophthalmus) ontbreekt de zwemblaas; de meesten echter zijn in het bezit van een kleine, doorgaans nog in de lengte in tweeën verdeelde zwemblaas, die bij de geslachten Cobitis en Acanthopsis geheel en bij het geslacht Hymenophysa ten deele in een mot de wervelkolom verbonden beenige doos besloten ligt en evenals bij andere karperachtigen met het gehoororgaan in samenhang staat; de meeste geslachten (Acanthopsis, Hymenophysa, Lepidocephalus, Acanthophthalmus, Apna) hebben aan het onderoogkuilsbeen een gevorkten steel; die bij de geslachten Cobitis en Misgurnus Lac. (Cobitichthys Bleekek) gemist wordt; een andere bijzonderheid is, dat bij velen (geslachten Acanthopsis, Lepidocephalus, Acanthophthalmus) de oogen door de huid zijn overdekt; het geslacht Lepidocephalus levert in de geheele familie der karperachtigen het eenig voorbeeld van een met schubben bedekten kop op, terwijl het geslacht Apua in genoemde familie het eenige is, waarbij de buikvinnen ontbreken De onderfamilie der C. is beperkt tot Europa en Azië; de meeste vertegenwoordigers leven in zuidelijk en zuidoostelijk Azië en rondom de Soenda-eilanden, terwijl ook uit Japan enkelen bekend zijn; van het tiental europeesche soorten komen twee in Nederland voor: Cobitis fossilis, groote modderkruiper, donderaal en weer-aal geheeten, en Acanthopsis taenia, (zie aldaar), de kleine modderkruiper, beiden in zoete wateren met modderigen bodem, waarin zij zich verschuilen; van de eerste wordt beweerd, dat hij bij naderend onweer naar boven komt; bij deze visschen grijpt ook, wranneer de in het water opgeloste lucht niet meer voldoende is voor de kieuwademhaling, een waredarmademhaling plaats; zij komen daarbij naar de oppervlakte van het water, sluiten de kieuwdeksels, ademen dampkringslucht in en ontlasten later koolzuur door de aars. De onderfamilie der C. was in de tertiaire periode rijkelijker vertegenwoordigd dan thans; in het meer van Oeningen leefden in die periode vier soorten van het geslacht Cobitis en eene van het geslacht Acanthopsis.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk