Gepubliceerd op 20-01-2021

Bezit

betekenis & definitie

In het spraakgebruik hetzelfde als eigendom (zie aldaar). In de rechtswetenschap wordt tusschen bezit en eigendom verschil aangenomen; de rechtswetenschap verstaat onder bezit het houden of genieten eener zaak, welke iemand, of in persoon, of door een ander, in zijn macht heeft, alsof zij hem toebehoorde (Burgerl.

Wetb. art. 585), en onder eigendom het recht om van een zaak het vrije genot te hebben en daarover op de volstrektste wijze te beschikken, mits men er geen gebruik van make, strijdende tegen de wetten of de openbare verordeningen, daargesteld door zoodanige macht, die daartoe, volgens de Grondwet, de bevoegdheid heeft, en mits men aan de rechten van anderen geen hinder toebrenge, en behoudens de onteigening ten algemeenen nutte tegen behoorlijke schadeloosstelling, ingevolge de Grondwet (Burgerl. Wetb. art. 625). Bezit is te goeder trouw of te kwader trouw; het eerste, wanneer de bezitter de zaak bezit uit kracht eener wijze van eigendomsverkrijging, waarvan de gebreken aan hem onbekend zijn, het tweede, wanneer de bezitter kennis draagt dat de zaak, welke hij bezit, aan hem niet in eigendom toebehoort. De bezitter wordt geacht te kwader trouw te zijn, van het oogenblik dat eene rechtsvordering tegen hem te dier zake is ingesteld, indien het geding te zijnen nadeele beslist wordt. Steeds wordt de goede trouw van den bezitter verondersteld; hij die kwade trouw beweert, moet dezelve bewijzen. Men kan noch uit eigen wil, noch door enkel tijdsverloop, voor zichzelven de oorzaak en het beginsel van zijn bezit veranderen. Zaken, die niet in den handel zijn, kunnen geen voorwerp van bezit opleveren.Bezit in den zin der wet, of de onvolmaakte eigendomsvorm, wordt verkregen door de daad van een zaak onder zijn macht te brengen met het oogmerk om dezelve voor zich te behouden. Zinneloozen kunnen door zichzelve geen bezit verkrijgen. Minderjarigen en gehuwde vrouwen kunnen door de daad, het bezit eener zaak verkrijgen. Men behoudt het bezit zoolang hetzelve niet aan een ander is overgegaan, of kennelijk is verlaten geworden. Men verliest het bezit vrijwillig, zoodra men hetzelve aan een ander overdraagt, en zonder den wil om de zaak aan een ander over te dragen, wanneer men die kennelijk verlaat. Men verliest, tegen zijn wil, het bezit van een stuk lands, erf of gebouw wanneer een ander zich daarvan, tegen wil en dank van den bezitter, in het bezit stelt, en gerustelijk het genot, gedurende den tijd van één jaar, behoudt, en wanneer een erf door een buitengewoon toeval verdronken is.

Het bezit eener roerende zaak wordt tegen den wil van den bezitter verloren, wanneer de zaak is weggenomen of gestolen, en wanneer dezelve is verloren, en men niet weet op welke plaats zij zich bevindt. Men verliest het bezit van onlichamelijke zaken, wanneer gedurende een jaar een ander daarvan het rustig genot heeft gehad

Het bezit, in den zin der wet, geeft, als het te goeder trouw is, ten opzichte der zaak aan den bezitter het recht: le. dat hij bij voorraad, en tot het tijdstip der gerechtelijke terugvordering als eigenaar wordt aangemerkt; 2e. dat hij den eigendom der zaak, door middel van verjaring, verkrijgt; 3e. dat hij tot op de gerechtelijke terugvordering de vruchten geniet, welke de zaak oplevert; 4e. dat hij in het bezit der zaak moet worden gehandhaafd, wanneer hij daarin gestoord wordt; of in het bezit moet worden hersteld, wanneer hij hetzelve verloren heeft. Het bezit te kwader trouw geeft aan den bezitter ten opzichte der zaak, het recht: le. om bij voorraad en tot op het tijdstip der gerechtelijke terugvordering, als eigenaar te worden aangemerkt; 2e. om de vruchten der zaak te genieten, doch onder voorbehoud om die aan den rechthebbende terug te geven; 3e. om in het bezit te worden gehandhaafd of hersteld.

De rechtsvordering tot handhaving in het bezit heeft plaats, indien iemand is gestoord in het bezit van een stuk lands of erf, van een huis of gebouw, van een zakelijk recht of van een algemeenheid van roerende zaken; er kan geen rechtsvordering tot handhaving in het bezit plaats hebben, ten opzichte van voorwerpen welke de bezitter niet wettiglijk kan bezitten; huurders, pachters en anderen die houders van een zaak voor een ander zijn, kunnen geen rechtsvordering tot handhaving in het bezit aanvangen De rechtsvordering om in het bezit te worden gehandhaafd, kan worden aangevangen togen elk en een iegelijk die den bezitter in zijn bezit stoort, zelfs tegen den eigenaar, behoudens de rechtsvordering van deze ten petitoire. Indien niettemin dat bezit der bede, heimelijk of door geweld verkregen is, kan de bezitter de rechtsvordering om in het bezit te worden gehandhaafd niet aanvangen tegen dengenen van wien het bezit in dier voege is verkregen, of aan wien hetzelve is ontnomen. De rechtsvordering tot handhaving in het bezit moet worden aangevangen binnen het jaar, te rekenen van den dag waarop de bezitter in zijn bezit is gestoord geworden. Deze rechtsvordering strekt om de stoornis te doen ophouden en den bezitter in zijn bezit te handhaven, met vergoeding van kosten, schaden en interessen. Indien ter gelegenheid eener rechtsvordering tot handhaving in een bezit, hetgeen van wederzijde gevorderd wordt, de rechter vermeent dat hetzelve niet behoorlijk bewezen is, zal hij, zonder over het bezitrecht uitspraak te doen, kunnen bevelen, of dat het voorwerp onder gerechtelijke bewaring worde gesteld, of dat de partijen ten petitoire zullen procedeeren, of hij zal aan eene der partijen het bezit bij voorraad toestaan. Dat bezit geeft alleen het recht om het genot der betwiste zaak te hebben gedurende het geding over den eigendom, en onder gehoudenis om van de genoten vruchten rekening te doen.

Indien de bezitter van een erf of van een gebouw daarvan het bezit zonder geweld verloren heeft, kan hij tegen den houder eene rechtsvordering aanvangen, strekkende om in het bezit hersteld en gehandhaafd te worden. In geval van gewelddadige ontzetting, heeft de rechtsvordering tot herstelling in het bezit plaats, zoo wel tegen degenen, die de gewelddadigheid hebben gepleegd, als die dezelve hebben bevolen. Zij zijn allen hoofdelijk voor het geheel verantwoordelijk. Om in die rechtsvordering ontvankelijk te zijn, behoeft de aanlegger slechts de daad der gewelddadige ontzetting te bewijzen. Diezelfde rechtsvordering kan worden aangevangen tegen alle degenen die zich te kwader trouw van het bezit hebben ontdaan. De rechtsvordering tot teruggave en herstelling in het bezit strekt altijd om den vorigen bezitter in zijn bezit te handhaven of te herstellen, en hem te beschouwen evenals of hij het bezit nimmer verloren had.

Bij deze rechtsvorderingen zullen ten aanzien der bezitters, zoo te goeder als te kwader trouw, omtrent hunne rechten aangaande het genot der vruchten en de gemaakte kosten gedurende het bezit, de regelen gelden, welke voor de opvordering van eigendom (zie aldaar) zijn voorgeschreven. Ook na verloop van het jaar, hetwelk de wet toekent om de rechtsvordering tot herstelling in het bezit aan te vangen, heeft degene, die op een gewelddadige wijze van zijn bezit is beroofd, het recht om, door middel eener gewone rechtsvordering, dengenen, die het geweld hebben gepleegd, te doen veroordeelen tot de teruggave van alles wat hem ontnomen is, en tot de vergoeding der kosten, schaden en interessen, door die feitelijkheden veroorzaakt.