Gepubliceerd op 06-12-2018

ZWELLEN

betekenis & definitie

ZWELLEN, (zwol, is gezwollen), zich naar alle zijden, inz. naar de hoogte uitzetten : de knoppen der boomen zwellen; de rivier zwelt, het water stijgt;

— de zeilen zwellen, gaan bol staan; (van menschelijke en dierlijke lichamen), zich door inwendige oorzaken uitzetten: mijne beenen zwellen; haar boezem begint te zwellen, begint zich te vormen, (ook) zij begint sterk (naar iets) te verlangen; (fig.) mijn hart zwelt van vreugde;
— doen zwellen; de huiden zwellen. ZWELLING, v. het zwellen;
—, (-en), iets dat gezwollen is, gezwel;
— (bouwk.) zwelling eener zuilschacht, toeneming in dikte naar het midden.

< >