Gepubliceerd op 06-12-2018

ZOO (3)

betekenis & definitie

ZOO (3) - ZOO, onderschikkend vw. ter inleiding van een voorwaardelijken zin, indien, als: zoo zij het wist, zou zij het wel zeggen; zoo ik in uwe plaats ware; zoo God wil, (ook) zooals God wil;

— ter inleiding van een vergelijkenden zin in: zoo aardig het voor één keer is, zoo vervelend is het op den duur,
— eenvoudig aaneenschakelend vw. naar, gelijk: zoo ik hoor, moet gij morgen vertrekken.

< >