ZAKELIJK, bn. bw. (-er, -st), wezenlijk: het zakelijk verschil opgeven;
— belangrijk, gewichtig: een zakelijk onderhoud; de zakelijke inhoud van een boek, de hoofdinhoud;
— zijn stijl is zeer zakelijk, juist, bondig. ZAKELIJKHEID, v. het wezenlijke, noodige; juistheid van stijl.