VERSCHIL - o. (-len), onderscheid : een klein, onmerkbaar, groot verschil; verschil in karakter, in smaak, in leeftijd; verschil tusschen plant en dier;
— overschot : het verschil tusschen 10 en 12 is 2 ; dat is een verschil van een gulden ;
— het verschil deelen, bij het afsluiten van een koop ;
— geschil, twist, krakeel: verschil hebben, krijgen over het geloof, onder het spel. VERSCHILLETJE, o. (-s).