Gepubliceerd op 06-12-2018

VOELEN

betekenis & definitie

VOELEN - (voelde, heeft gevoeld), door middel der tastzenuwen gewaarworden: alles wat leeft, voelt; dieren voelen ook;

— (spr.) wie niet hooren wil moet voelen, de ongehoorzame moet gestraft worden;
— koude, pijn voelen;
— hij voelt geene koude, is daar ongevoelig voor ;
— eene aangename koelte voelen;
— (rijsch.) zijn paard voelen, de minste bewegingen ervan opmerken en daarvan partij trekken; (van eene zwangere vrouw) zij voelt reeds leven, bemerkt dat de vrucht leeft;
— zich ziek, niet lekker, gezond voelen;
— hij voelt zich, heeft een hoogen dunk van zichzelf ;
— de hand uitstrekken om te voelen, betasten, waar te nemen : in den zak, naar zijne beurs voelen; de dokter voelde den pols; (spr.) iem. den pols, aan den tand voelen, naar zijne denkwijze, plannen onderzoek doen; iem. aan den tand voelen, een examen afnemen, grondig onderzoek naar zijn kennis doen ; (zeew.) grond voelen, met het dieplood, den peilstok den bodem bereiken;-
—(spr.) ik voelde geen grond meer, ik raakte bijna mijne bezinning kwijt;
— (plat) iem. voelen, de geslachtsdelen betasten ;
— bevoelen : voel deze stof eens, is zeer fijn ;
— (fig.) gevoelig zijn voor : hij schijnt die beleediging, die steken niet te voelen;
— inzien : ik voelde mijn zwakheid ; ik voelde dat ik gelijk had ; begrijpen, verstaan, gevoelen: de schoonheid van een gedicht niet voelen;
— ik voel wel, waar hij heen wil, ik begrijp wel, wat hij meent, wat zijne plannen zijn ;
— ik kan er alles, een weinig, veel voor voelen, gevoelen, de waarheid, de geldigheid ervan inzien. VOELING, v. bevoeling, het betasten ; voeling met elkander houden, met elkander overleggen ; gemeenschappelijk optreden;
— (mil.) voeling met den vijand hebben, krijgen, met hem in aanraking zijn, komen.