Gepubliceerd op 06-12-2018

VISCHDAG

betekenis & definitie

VISCHDAG - m. (-en), dag waarop men vischt, veel vangt; (ook R.-K.) onthoudingsdag waarop men geen vleesch eet, b.v. Vrijdag;

...DIEFJE, o. (-s), (nat. hist.) zeker vogeltje (sterna hirundo) tot de groep der zeezwaluwen in de familie der meeuwen behoorende, dat de grootte heeft van een kauwtje en in alle landen van Europa langs de binnenwateren gevonden wordt;
...DOBBER, m. (-s), kurkje aan een vischtuig;
...DOODER, m. (-s), zekere plant in Brazilië (bailleria aspera) welker schors een vergif is voor de visschen;
...DOOP, v. vischsaus;
...DROGER, m. (-s), iem. die visch droogt;
...DROGERIJ, v. (-en);
...DUIVEL, m. (-s), (nat. hist.) meerval;
...EMMER, m. (-s);
...ETER, m.,
...EETSTER, v. (-s), die alleen van visch leeft; een volk van vischeters, een vischetend volk, ichtyophagen;
...FUIK, v. (-en), fuik om mede te visschen.

< >