Gepubliceerd op 06-12-2018

UITLOOP

betekenis & definitie

UITLOOP - m. (-en), het uitlopen: het water moet zijn uitloop hebben;

riool, buis, pijp;
mond (van een rivier enz.):
gelegenheid tot uitlopen, tot uitgaan: dat was een uitloopje voor mij; veel uitloop hebben, veel op bezoek gaan. UITLOOPJE, o. (-s).

< >