UITDROGEN - (droogde uit, heeft en is uitgedroogd), geheel doen opdrogen, droog worden: die plas is uitgedroogd;
— door uitwissching droogmaken : eene kan uitdrogen;
— verdrogen: uitgedroogde bokking, groenten;
— (zeew.) open naden bekomen (van een schip) door de hitte;
— (fig.) vermageren, afteren; verloopen (van de nering). UITDROGING, v. (-en), het uitdrogen.