Gepubliceerd op 06-12-2018

UITBOUW

betekenis & definitie

UITBOUW - m. (-en), wat uitgebouwd is, inz. ééne of meer kamers in den tuin om een huis te vergrooten: ik heb een uitbouw met drie kamers;

— (te Amsterdam) dat gedeelte van een kaaimuur, dat vóór eene op die kaai of gracht uitloopende straat verder in ’t water is gebouwd om den weg daar een weinig breeder te maken. UITBOUWTJE, o. (-s).