Taille - (Fr.) v. (-s), snit van een kleed; japon : in taille loopen, zonder mantel;
— lichaamsgestalte, vorm van het bovenlijf; inz. bij het middel: eene dunne, fraaie, welgevormde taille hebben; de wijdte der taille,
— (kaartsp.) het afnemen en keeren der kaarten;
— (muntw.) de verdeeling van een stuk goud of zilver in een bepaald aantal even groote stukken;
— (gesch.) eene directe belasting.