Sukkelen - (sukkelde, heeft en is. gesukkeld), ziekelijk zijn, kwijnen, met eene kwaal behept zijn : hij sukkelt met zijn been, aan eene borstkwaal;
— een kommervol leven leiden; traag, gebrekkig voortgaan, vorderen : naar huis sukkelen;
— hij sukkelt met het rekenen, dat kan hij niet goed;
— slecht vooruitkomen.