Wat is de betekenis van sukkelen?

2024-04-19
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

sukkelen

sukkelen - regelmatig werkwoord uitspraak: suk-ke-len 1. vaak ziek zijn of last van je gezondheid hebben ♢ opa sukkelt nogal de laatste tijd 2. langzaam en moeilijk vooruitkomen ♢ oma sukkelde n...

2024-04-19
Kuifje in Vlaanderen

Michel Uyen

sukkelen

ergens in/onder/naast terechtkomen. In het water / onder een auto sukkelen. Koe in gracht gesukkeld. Op de luchthaven van Rome is een Boeing van de landingsbaan gesukkeld.

2024-04-19
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Sukkelen

v., sukkelje, t(s)jirmje, heukerje, goarje, gammelje, mi(e)zelje, kwine, siikje, pogje, yn 'e pogge wêze, sitte; voortdurend —, omgoarje, -gammelje, -kwine, -t(s)jirmje; (gebrekkig lopen), sjokke, sjokkelje, sjokselje, kro(a)skje, sjuttelje.

2024-04-19
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Sukkelen

(sukkelde, heeft en is gesukkeld), 1. op gebrekkige wijze, b.v. al sjokkende, met horten en zonder veel spoed voortgaan : naar huis sukkelen; 2. onbedoeld terechtkomen of raken : in het water sukkelen; 3. aanhoudend of telkens weer ziek zijn : hij sukkelt met zijn been, aan een borstkwaal; 4. moeilijkheden ondervinden, tegen...

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

sukkelen

sukkelde, h. (1, 2), i. (1) gesukkeld (1 op gebrekkige wijze b.v. al sjokkende, met horten, langzaam voortgaan; 2 aanhoudend of telkens weer ziek of althans niet geheel gezond zijn, kwijnen, ziekelijk zijn): 1. de oude knol sukkelde voort; 2. vader sukkelt van ‘t winter erg; fig. zijn studeren is niets dan aanhoudend sukkelen, hij komt niet v...

2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

sukkelen

('sukkələn) (sukkelde, gesukkeld) [~ sjokken] I. (heeft en is) sjokkend en zonder veel spoed voortgaan: de oude knol sukkelde naar de stal; naar huis is hij gesukkeld. Syn. → beuzelen. II.(heeft) 1. aanhoudend, telkens weer ziek of minder gezond zijn: vader sukkelt al drie jaar ; het is, blijft -; hij sukkelt aan met zijn benen ; hij i...

2024-04-19
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

sukkelen

(sukkelde, heeft en is gesukkeld), 1. op gebrekkige wijze, b.v. al sjokkend, lopen; in slaap —; 2. aanhoudend of telkens weer ziek zijn: hij sukkelt met zijn been; 3. moeilijkheden ondervinden, tegenspoed hebben.

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-19
Keur van Nederlandsche woordafleidingen

J.Pluim (1911)

Sukkelen

freq. van den wortel sok, Germ. seuk = zwak zijn (zie Ziek). Het bet. 1°. langzaam voortgaan, ook struikelen (wegens zwakte), vgl. : ,,Wie met de voeten te haestig is, die sal suckelen”. Het luidde ook sockelen, vandaar ons sok = sufferd. Ten tweede bet. siikkelen : voortdurend ziek zijn, dus een frequ. van sukken of zieken = ziek zijn; v...