Gepubliceerd op 02-12-2018

Stront

betekenis & definitie

Stront - v. (plat), uitwerpsel (van menschen of dieren), drek;

— (spr.) in de stront zitten, in de verlegenheid;

heb je stront in de oogen, dat je dat niet ziet ?, ben je blind ?;

er is stront aan den knikker, er is onraad, de zaak is niet in orde, hier schuilt iets achter;

— van boven bord, van onderen stront, uiterlijk fraai, innerlijk leelijk of verdorven ;

— stront voor dank, met ondank beloond worden;

— (fig.) onaangenaamheid, oneenigheid : wat heb ik met die stront noodig!

— stront maken, ruzie maken;

— hoe meer men de stront roert, hoe meer ze stinkt, hoe meer men onaangename zaken uitpluist, hoe onaangenamer ze worden;

— omslag, rumoer, drukte: maak zooveel stront niet;

— hij maakt veel stront, hij laat zich veel voorstaan, hij is zeer ijdel, verwaand ; veel stront (op zijn lijf) hebben ;

— het is maar stront, het heeft niets te beduiden.