Gepubliceerd op 02-12-2018

Stoep

betekenis & definitie

Stoep - v. (-en), (oudt.) oprit tegen een dijk of weg;

— (thans) ruimte vóór een huis tot aan de straat, gewoonlijk iets verhoogd en soms met palen en kettingen van den publieken weg afgescheiden : op stoep staan;
— (spr.) ieder moet zijn eigen stoep schoonvegen, -ieder moet zijn eigen gebreken verbeteren (voor hij zich met die van anderen bemoeit);
— hij is van geen hooge stoep gevallen, hij is van geen zeer hooge afkomst ;
— de stoep is daar glad, de meisjes gaan er glad weg, huwen er nogal jong ;
— optrapje aan den waterkant, waterstoepje ;
— uitstekend hoofd in het water om daarop eene losse brug over het water te leggen;
— (Ind.) op ‘t stoepje komen, berispt worden, een uitbrander krijgen. STOEPJE, o. (-s), opstapje, bordesje.