Gepubliceerd op 06-12-2018

SPOOK

betekenis & definitie

SPOOK - o. (spoken), gewaande teruggekeerde afgestorvene, schim, geest: geloof aan spoken; vrees voor spoken;

— zoo mager als een spook, vel over been; (fig.) mager en lang mensch: een leelijk spook; ook een scheldwoord;
— elke schrikbarende gestalte, elk vreeswekkend beeld: een spook der verbeelding, eene hersenschim;
— hij ziet overal spoken, hij ducht allerlei (denkbeeldige) gevaren;
— rumoer, lawaai, geweldig leven : veel spooks maken;
— spooksprinkhaan. SPOOKJE, o. (-s).