Het begrip spat heeft 2 verschillende betekenissen:
1. spat - SPAT - v. (-ten), af- of opspringend deel van vocht, slijk, gesmolten metaal enz.;, modderspat: bij vuil weer krijgt men gauw spatten op zijn goed; de spatten zitten tot op het raam;
— (gew.) de spat ; zetten, aan den haal gaan, hard wegloopen; (fig.) vlok;
— (gew.) proppenschieter, klapbus. SPATJE. o. (-s,), kleine spat;
— (fig.) een spatje nemen, een borrel, een glaasje jenever.
2. spat - SPAT - v. (-ten), aderspat; (veearts.) (bij paarden) gezwel, gevolgd door verharding, van het spronggewricht voornamelijk van het hoofd des scheenbeens : droge spat, hanespat.