spat
(1853) (Barg.) borrel. Meestal als verkleinvorm: spatje. In dezelfde zin gebruikt als 'druppel'. Spatje wordt ook gebruikt voor whisky die met veel (bron)water werd aangelengd. 'Een spat aanhebben': dronken zijn. • Spatje, slokje, b.v. laten we eens een spatje nemen. (Dr. W. Bisschop: Het Dordsche taaleigen. bijdrage tot de kennis der hollands...