Gepubliceerd op 06-12-2018

SOP

betekenis & definitie

SOP - o. v. (-pen), vocht, nat; sap; soep; geweekt brood; met water gemengd beestenvoeder;

— (spr.) het sop is de kool niet waard, de zaak is zooveel omslag of moeite niet waard;
— dat is sop en geweekt brood, daar is bijna geen onderscheid in, *t is schier hetzelfde;
— zij zijn met één sop overgoten, de een is niets beter dan de ander;
— (gemeenz.) iem. in zijn eigen sop gaar laten koken, zich niet met hem bemoeien, hem laten betuilen;
— warm zeepwater waarin vuil linnengoed gewasschen wordt: het goed staat in de eerste, de tweede sop; het nog een sopje geven, het nog eens overwasschen ; het goed in 't sop zetten, om het vuil te laten uittrekken;
— (zeew.) het ruime sop, de open zee : het ruime sop kiezen, in zee steken;
— wij krijgen sop, het zal wel gaan regenen. SOPJE, o. (-s), een klein sop;
— (fig.) een sopje halen, een nat pak krijgen (in den regen).