Gepubliceerd op 24-02-2020

Snaar

betekenis & definitie

Het begrip snaar heeft 2 verschillende betekenissen:

1. snaar - SNAAR - v. (snaren), draad van darmen of metaal die op veel muziekinstrumenten gespannen, door aanslag, tokkeling of strijking in trillende beweging gebracht, een zekeren toon doet hooren : omwonden snaar, met koperdraad omwonden voor de lagere tonen; zilveren, stalen snaren; de snaren spannen, nieuwe snaren opzetten, de snaren stemmen; de snaar is gesprongen;
— (dicht.) de snaren tokkelen, bespelen; (ook) dichten, verzen maken;
— de snaren van een tennisracket;
— stevig touwwerk om sommige raderen te drijven;
— (fig.) omstandigheid : alle snaren zijn gespannen, alles is voorbereid;
— die snaar moet men niet aanroeren, men moet hiervan niet spreken;
— eene gevoelige snaar aanraken, treffen, over iets spreken wat iem. sterk aandoet;
— (spr.) alles op haren en snaren zetten, alles in het werk stellen, hemel en aarde bewegen:
— over eene en dezelfde snaar voortzagen, gedurig op ’t zelfde onderwerp terugkomen;
— men moet de snaren niet te sterk spannen, niet te veel van zich (of van anderen) eischen (vooral in geestelijk opzicht);
— (w. g.) hij wilde er de snaren stellen, den toon aangeven, alles regelen;
— (v. g.) zijne snaren wat lager stellen, een toontje lager zingen. SNAARTJE, o. (-s).

2. snaar - SNAAR - v. (snaren), (gew.) schoonzuster; (soms ook) bijzit; lichtekooi; deern. SNAARTJE, o. (-s).