snaar
1) (17e eeuw) (Barg.) vrouw. In deze betekenis o.a. bij Vondel. In de zin van lichte vrouw, hoer (vgl. snoer) o.a. bij Bredero: "Hier omtrent wonen sulcke overdadige moye snaren! Ick sach hier korteling veel vreemde haren, hier int Swarte Paert". In Indië betekende het: bijzit. In de Zaanstreek: schoonzuster. • Men had er hem een gebaldo...