Gepubliceerd op 02-09-2018

Draad

betekenis & definitie

DRAAD, m. (draden), (o. als stofnaam), vlas, hennep, katoen, zijde of andere stof tot eene aanmerkelijke lengte dun uitgesponnen: een katoenen draad, wollen draad, linnen draad;

— (wev.) schering dit katoen is grof van draad; een tot op den draad versleten rok, zoo versleten dat de schering zichtbaar wordt;
— (spr.) alle dagen een draadje, is een hemdsmouw in het jaar, door gestagen arbeid kan men ten slotte veel verrichten;
— gedeelte naaigaren: den draad insteken, in de naald; draden uithalen, rijgdraden;
— hij had geen drogen draad aan zijn lichaam, al zijne kleeren waren doornat;
— zijn leven hing aan een draad of een draadje, hij verkeerde in zeer groot gevaar;
— (w.g.) hij is als een zijden draadje, lichtgeraakt;
— er loopt een draad door, de zaak is niet zuiver;
— voor den draad komen, zich vertoonen, zijn gevoelen uiten;
— (dicht). de Schikgodin sneed den draad zijns levens (zijn levensdraad) af;
— (Zuidn.) geen langen draad meer spinnen, het niet lang meer uithouden (in een bepaalden toestand);
— hij weet het van den naald tot den draad, hij is er tot in de minste bijzonderheden mee bekend, hij weet het haarfijn;
— (w. g.) het scheelde haar of draad, het scheelde uiterst weinig (of ’t was raak);
— vezel die beide deelen der scheede van peulen en boonen verbindt;
— metaal tot eene aanmerkelijke lengte dun uitgerekt grof, fijn, getrokken draad (vgl. gouddraad, ijzerdraad, koperdraad; geleidraad, pooldraad, telegraafdraad); eene van draad gevlochten kooi;
— ik zal ’t u per draad melden, per telegraaf;
— vezel van vleesch, hout: het vleesch tegen den draad insnijden, in eene richting dwars op die der vezels (vgl. rechtdraadsch hout);
— op (met) den draad snijden, In de richting der vezels;
— hij is altijd tegen den draad, hij wil altijd verkeerd, dwars;
— draden in glas, vezelachtige gedeelten die lijnvormige oneffenheden doen ontstaan;
— de draad van een mes, de lijn door den scherpen kant gevormd;
— draad eener schroef (schroefdraad), het spiraalvormige verheven gedeelte der schroef;
— samenhang, verband tusschen op elkaar volgende gebeurtenissen, (deelen van een verhaal, eene beschrijving); verband tusschen gelijksoortige gebeurtenissen de roode draad van den vorstenmoord loopt door de gansche geschiedenis;
— den draad vatten, den samenhang opmerken;
— den draad kwijt zijn, het verband niet meer zien, niet meer weten hoe verder te gaan;
— den draad van een verhaal af breken, hervatten, den geregelden voortgang:
— (Zuidn.) den draad afwinden, praten, babbelen;
— de draden eener samenzwering, de vertakkingen, ’t verband tusschen de verschillende leiders en uitvoerders;
— den draad in handen krijgen, (bij de opsporing van iets, van eene misdaad b. v.) feiten te weten komen, waardoor men op ’t spoor komt;
— iets op een draad weten, kennen, haarfijn. Draadje, o. (-s).