Het begrip slot heeft 4 verschillende betekenissen:
1. slot - SLOT - o. (-en), toestel met knippen en tong of veer tot sluiting van deuren enz. en dat met een sleutel bewogen wordt: een Fransch, Duitsch, Engelsch slot;
— een inlaat-, insteekslot, dat in de dikte van het hout ingelaten wordt;
— een opspijkerslot;
— een linksch, rechtsch slot, waarbij men den sleutel naar links, rechts moet draaien, om den schieter uit te brengen;
— een éénslagslot, slot waarin men den sleutel één keer ronddraait om den schieter te verplaatsen;
— een geheim slot; doe de deur, de kast op slot, sluit ze;
— de deur is van slot, niet gesloten; het slot is verdraaid; een slot opensteken;
— iem. achter slot zetten, hem gevangen zetten;
— iets achter slot houden, zorgen dat een ander er niet bij kan, het wegsluiten; gij kunt hem geen slot voor (of op) den mond doen, niet dwingen tot zwijgen;
— eene kunstmatige sluiting waarbij men geen sleutel noodig heeft: slot aan een brieventasch, album, kerkboek; een kerkboek met gouden sloten;
— deel van een orgel om de pijpen te sluiten;
— deel van een schietgeweer, dat dient om het af te schieten;
— sluiting of middel om te sluiten : aan deze doos is geen slot;
— een klein kind moet slot aan het lijf hebben, stevig gekleed zijn;
— slot noch val zit er in die jurk, die jurk past niet en hangt heel leelijk;
— (gemeenz.) geen slot aan ’t lijf hebben, buikloop hebben;
— (fig.) het heeft slot noch zin, het hangt als droog zand aan elkander. SLOTJE, SLOOTJE, o. (-s).
2. slot - SLOT - o. (-en), kasteel, ridderverblijf, sterkte, citadel. SLOTJE, o. (-s).
3. slot - SLOT - o. einde, besluit: aan het slot van zijn brief schreef hij; gij kunt bij hem nooit aan een slot komen; het slot der rekening; (fig.) per slot van rekening, alles bij elkander genomen;
— ten slotte, tot besluit, eindelijk.
4. slot - SLOT - o. (-en), saldo; batig slot, bedrag waarmede de inkomsten de uitgaven overtreffen;
— nadeelig slot, bedrag waarmede de uitgaven de inkomsten overtreffen.
