SCHUTTER - m. (-s), die schut ;
— die schiet; iem. die in het schieten geoefend is : deze jager is een goed schutter;
— gewapend burger, soldaat der burgerwacht (sedert 1 April 1903 afgeschaft): schutter van den eersten ban, schutter die ongehuwd is of gehuwd, doch geen kinderen heeft; schutter van den 2den en 3den ban, schutter die gehuwd of weduwnaar is en kinderen heeft;
— (sterrenk.) een der 12 teekens van den dierenriem (aangeduid door ↛).