Gepubliceerd op 01-09-2018

Burger

betekenis & definitie

BURGER, m. (-s), inwoner eener gemeente, stad; (bij uitbr.) inwoner van een staat;

— een gezeten burger, een burger die het goed stellen kan;
— (oudt.) poorter;
— niet-adellijke, iem. uit den zoogenaamden derden stand; iemand uit den middenstand;
— iem. die geen militair is; hij gaat in burger( -kleeding) uit;
— de gewapende burgers, de landweer;
— hij is er (poorter en) burger, hij is er geheel en al thuis; (ook) weet er goed den weg;
— een vergeten burger, een gerust leven, bekleedt men geene ambten, dan heeft men ook niet de zorgen ervan;
— (scherts.) dat geeft een (den) burger moed, dat geeft moed (meestal in toepassing op den spreker zelf), ook dat doet een burger goed;
— drie militaire en vier burger-leden, niet-militair als lid eener commissie.