DEZE, aanw. vnw.; dit of deze voor nabij zijnde, die, dat of gene voor meer verwijderde zaken;
—-bij dezen meld ik u, hierbij, door dezen brief;
— nooit voor dezen vertoond, nooit voor dit tijdstip;
— na dezen, na dit tijdstip;
— toonder dezes, van dezen wissel enz.;
— brenger dezes, van dezen brief; den twaalfden dezer (maand).