Schoffelen - (schoffelde, heeft geschoffeld), losstooten, met de schoffel het onkruid uithalen : de tuinpaden schoffelen; het rozenpark schoffelen;
— met de voeten schuifelen;
— (gew.) knikkers schoffelen. met den rug van den vinger over den grond schuivende, de knikkers in het kuiltje schieten;
— gulzig eten. SCHOFFELING, v. (-en), het schoffelen.