Gepubliceerd op 29-11-2018

Rug

betekenis & definitie

Rug - m. (-gen), deel van het lichaam van mensch of dier, dat tegenover borst of buik gelegen is ; bij menschen de achterzijde, bij dieren de bovenzijde van het lichaam : een breeden, krommen rug hebben ; op den rug liggen ; iets op den rug dragen ; met den rug tegen iets leunen; iets achter den rug houden ;

— (spr.) dat zijn twee ruggen uit één varken, dat is een dubbel voordeel:
— iem. den rug smeren, hem flink afrossen;
— iem. den rug rauw rijden, hem zoo lang kwellen en plagen, tot hij toegeeft, tot hij doet wat men van hem verlangt;
— iem. den rug toedraaien,, toekeeren, zich met verachting van hem verwijderen, (ook) hem aan zichzelf overlaten;
— de fortuin heeft hem den rug toegekeerd, hij heeft geen geluk meer ;
— iem., een leger in den rug vallen, van achteren aanvallen ;
— den rug van het leger dekken, vrijen aftocht verzekeren ;
— zijn rug vrijhouden, zorgen dat men van achteren niet aangevallen wordt; (ook) dat men zich intijds terugtrekken kan;
— den vijand den rug laten zien, vluchten;
— hij heeft de zestig reeds achter den rug, hij is ouder dan 60 jaar:
— reeds menigen winter achter den rug hebben, reeds oud zijn;
—dat is alweer achter den rug, dat is alweer voorbij ;
— ik heb reeds veel achter den rug, heb reeds veel doorstaan, geleden, gearbeid;
— achter den rug van iemand kwaad spreken, niet in zijne tegenwoordigheid;
— dat ging alles achter mijn rug om, daar wist ik niets van, daar werd ik buiten gehouden ;
— ik heb geene oogen in den rug, ik kan niet zien, wat achter mij gebeurt;
— veel op den rug hebben, met bezigheden overladen zijn;
— zij heeft de 3 kruisjes op den rug, is al dertig jaar ;
— hij heeft een breeden rug, hij kan veel verdragen, stoort zich niet veel aan hetgeen men van hem vertelt, hem nageeft:
— geef mij de schuld maar, ik heb een breeden rug, daar kan veel op ;
— dat is iem. met een rug, hij is in goeden doen, hij zit er warm hij;
— het geld groeit mij niet op den rug, ik heb het geld maar niet voor het nemen, zoodat ik het voor alles kan uitgeven;
— ik kan het van mijn rug niet afsnijden, het is mij totaal onmogelijk, nu te betalen ;
— iemands rug stijven, hem voorthelpen, inz. met geld;
— het loopt mij ijskoud over den rug, eene ijskoude huivering gaat mij door den rug; hij ligt op zijn dooden rug, hij is dood;
— (zeet.) het schip heeft een rug, is voor en achter een weinig doorgezakt, zoodat het in het midden hooger is ; het schip steekt, zet een rug op, zet door;
— van meubels, dat deel waartegen men met den rug leunt: de rug van een stoel, eene canapé ;
— achtergedeelte van iets, tegenover de rechte zijde : de rug van een schilderij, een spiegel, een wisselbrief ; de rug van ‘t zeildoek of linoleum ;
— de bovenzijde van iets, gewoonlijk min of meer gewelfd : de rug van de hand, van den voet;
— de rug van een dijk, de kruin :
— de rug van een berg, langgerekte gewelfde bovenzijde ; bergrug ;
— eene straat met een rug leggen, in het midden iets hooger, zoodat zij goed afwatert;
— een ezelsrug, zeker vestingwerk ;
— de rug van een mes, de zijde tegenover het scherp ;
— de rug van een boek, waar de bladen samengenaaid zijn. RUGJE, RUGGETJE, o. (-s).