Gepubliceerd op 29-11-2018

Ruimen

betekenis & definitie

Ruimen - (ruimde, heeft geruimd), plaats maken, ledigen, wegnemen: eene kamer, eene kast ruimen ; het puin uit den weg ruimen ;

schoonmaken : een put, eene sloot ruimen ;
— aan anderen overlaten ; voor iem. het veld ruimen; iem. het land doen ruimen, doen verlaten; eene woning ruimen', de bezetting ruimde de vesting ;
— (fig.) bezwaren uit den weg ruimen, doen ophouden of verdwijnen, wegnemen ;
— iem. uit den weg ruimen, hem (op heimelijke wijze) van kant maken;
— (jag.) (van loopend wild) een bosch verlaten, waarin het door honden wordt achtervolgd; (van dassen, vossen en konijnen) voor de dashonden en de fretten uit hunne holen vluchten ;
— in orde brengen, schikken: die vrouw doet niets dan ruimen ;
— (zeet.) (van den wand) loopen door het Westen naar het Noorden : de wind gaat.ruimen, wij krijgen beter weer. RUIMING, v. (-en), het ruimen (in alle bet.); (mil.) ontruiming, aftocht.