Wat is de betekenis van ruimen?

2023-12-02
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2023)

ruimen

1) (1998) (euf.) (het) massaal vernietigen van de veestapel. Aanvankelijk (midden jaren negentig) sloeg deze term op het afmaken van varkens in een met varkenspest besmet bedrijf, maar sedert 2001 is dit eufemisme ook van toepassing op koeien en geiten die lijden aan mond- en klauwzeer. Nog ruimer toegepast op mensen: uiteendrijven (bijv. bij een b...

2023-12-02
Neologismen

Instituut voor de Nederlandse Taal (2020)

ruimen

van dieren Snelle vernietiging verkleint besmettingsgevaar. En destructiebedrijf Rendac kan het werk goed aan. Waarom dan vaccinatie? Door onze redacteur ARJEN SCHREUDER BERGUM, 23 MAART. Het hek is dicht. Zelfs de leverancier van ontsmettende kleding mag het terrein van destructiebedrijf Rendac in het Friese plaatsje Bergum niet op en moet uitwi...

Direct alle resultaten bekijken?

Word vriend van Ensie!

2023-12-02
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

ruimen

ruimen - regelmatig werkwoord uitspraak: rui-men 1. hem met opzet doden ♢ ze hebben gedreigd hem uit de weg te ruimen 2. het ergens zetten of leggen waar het niet in de weg ligt ♢ we moesten wel...

2023-12-02
Woordenboek van Eufemismen

Marc de Coster (2004)

ruimen

(Het) Massaal vernietigen van de veestapel. Aanvankelijk (midden jaren negentig) sloeg deze term op het afmaken van varkens in een met varkenspest besmet bedrijf, maar sedert zooi is dit eufemisme ook van toepassing op koeien en geiten die lijden aan mond- en klauwzeer. Voor een dier maakt het weinig uit of het na zijn dood op de brandstapel of bij...

2023-12-02
Funerair Lexicon

H.L.Kok (2002)

Ruimen

Het leeghalen van graven waarvan de huurtermijn is verlopen. De overblijfselen worden elders op de begraafplaats gezamenlijk opnieuw ter aarde besteld. Een dergelijk groot graf noemt men wel een 'knekelput'. Ruimen geschiedt op last van de houder van de begraafplaats, zonder dat hiervoor toestemming nodig is van de gemeente (artikel 31 van de Wet o...

2023-12-02
Woordenboek van Neologismen

Marc de Coster (1999)

Ruimen

Ruimen - eufemistische benaming voor het afmaken van varkens in een met varkenspest besmet bedrijf. Minder vaak gebezigde synoniemen zijn liquideren en eutbaniseren. Het vernietigen van varkens heet dan destructie of deconstructie; critici spreken ook van porcocide. Zoals het Amerikaans leger de bevolking tijdens de Golfoorlog consequent voorhield...

2023-12-02
Germanismen in het Nederlands

Dr. S. Theissen (1978)

Ruimen

Dit germanisme (D. ‘räumen’) voor ‘opruimen, verkopen’ heeft niet veel succes gehad: het wordt slechts door enkele puristen en één enkel woordenboek, nl. Koenen, gesignaleerd.

2023-12-02
Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Ruimen

1. (meteor.) Draaien van de wind in de richting van de dagelijkse schijnbare zonsbeweging. De wind ruimt van Z.W. naar N.W. en krimpt van N.W. naar Z.W. Men zegt ook wel: de wind wordt ruimer. Ruimende wind wordt in Ned. i.h.a. als een verbetering van het weer beschouwd; dit is begrijpelijk als men bedenkt, dat de meeste depressies van W. naar O. t...

2023-12-02
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Ruimen

v., romje, rûmje; (van de wind), omheech gean, heger wurde, heegje, útsjitte, -rinne, -skuorre, -gean; -de wind, útsjitter.

2023-12-02
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Ruimen

(ruimde, heeft geruimd), I. overg., 1. plaats maken op of in, ledigen, ontdoen van hetgeen er in is: een kamer, een kast, de tafel ruimen; — ook in de zin van in orde brengen, schikken: die vrouw doet niets dan ruimen. 2. schoonmaken: een beerput, een riool, een sloot ruimen. 3. een geboord gat ruimen, het opzuiver...

2023-12-02
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

ruimen

ruimde, h. geruimd (1 ledig maken, ontdoen van zijn inhoud; 2 opruimen, wegdoen; 3 verlaten; 4 van de wind: door het Westen naar het Noorden lopen; ook: gunstiger worden): 1. een beerput ruimen; een sloot ruimen, van vuilnis zuiveren; 2. iets uit de weg ruimen, a) eig. b.v. puin, b) oneig. b.v. bezwaren; iem. uit de weg ruimen, (heimelijk) van kant...

2023-12-02
Woordenboek voor praktische kennis

Dr. L.M. Metz (1937)

Ruimen

Ruimen van den wind is veranderen van richting met de zon mee, een goed voorteeken, wat het weer betreft. Het tegengestelde is schralen van den wind of krimpen. Daarbij is er kans op regen.

2023-12-02
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Ruimen

(van den wind), het draaien van den wind in de richting van de wijzers van een uurwerk. Vgl. ➝ Krimpen. Door de Internat. Meteorol. Conferentie te Innsbruck in 1905 werd bepaald, dat de gegeven definitie zoowel voor het Noordelijk als het Zuidelijk halfrond geldt.Wissmann.

2023-12-02
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

ruimen

(‘ruimən) (ruimde, geruimd) I. (heeft) 1. ledig, schoon maken : een sloot, een gaarbak, een gemak -; de tafel was geruimd. 2. wegdoen, verwijderen : sneeuw -; bezwaren uit de weg -. → weg. 3. verlaten : een huis aan, ten behoeve van, voor iemand - of de, zijn plaats -. → krijt, plaats. II. (is) ruim (A 21. 22) worden : de wind...

2023-12-02
Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Ruimen

Ruimen - (van den wind). Aan boord van een zeilschip zegt men, dat de wind ruimt, indien deze achterlijker inkomt, dan van te voren het geval was. Aan den wal heeft het ruimen van den wind de beteekenis van „met zon draaien”.

2023-12-02
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Ruimen

Ruimen - (ruimde, heeft geruimd), plaats maken, ledigen, wegnemen: eene kamer, eene kast ruimen ; het puin uit den weg ruimen ; — schoonmaken : een put, eene sloot ruimen ; — aan anderen overlaten ; voor iem. het veld ruimen; iem. het land doen ruimen, doen verlaten; eene woning ruimen', de bezetting ruimde de vesting ; — (...

2023-12-02
Zeemans woordenboek

Jacob van Lennep (1865)

Ruimen

1. o.w. - Wordt de wind gezegd te doen, wanneer hy, eerst minder gunstig zijnde, uit een meer voordeeligen hoek begint te waaien. 2. b.w. - Verlaten. De zee ruimen (zich uit de zee begeven).