Gepubliceerd op 29-11-2018

Roem

betekenis & definitie

Roem - m. (bijb.) roep waarin iemand staat: uw roem is niet zeer fijn;

— voortreffelijke naam, gunstige bekendheid: zijn roem vestigen, verhoogen, verliezen ;
— eer, lof, aanzien, achting: zich met roem overladen ;
— zijn roem overleven, in vergetelheid geraken:
— hij is de roem van zijne familie, zijne familie kan trotsch op hem zijn ;
— roem dragen op iets, trotsch er op zijn; zich als verdienste toerekenen : hij droogt er roem op, dat zijne ondergeschikten voor hem beven;
— (spr.) eigen roem stinkt, in afkeurenden zin gezegd tegen iem. die eigen voortreffelijkheid bepleit;
— groote roem, kleine daad, men hoort wel veel roemen, maar weinig tot stand komen;
— (kaartsp.) drie of meer opeenvolgende kaarten, vier azen, heeren, vrouwen, boeren, heer en vrouw van troef, waarmede men 20
— 100 punten behalen kan: ik heb 50 roem; spelen met roem; spelen met roem op tafel, waarbij men de roemkaarten voor ieder zichtbaar legt.