Ploeg (4) - Ploeg v. (-en), groep, afdeeling : eene ploeg werklieden, afdeeling werklieden onder hetzelfde opzicht en tot denzelfden arbeid gebezigd;
— de arbeiders zijn verdeeld in eene dag- en eene nachtploeg; iederen dag werd er eene ploeg van 16 jongelui geëxamineerd;
— de Gouden Ploeg, bond van rijke aannemers van waterbouwkundige werken over de geheele wereld.