Opzicht - o. zorg voor of over iets, bestuur, beheer, leiding : het opzicht over iets hebben; onder opzicht van;
—, (-en), betrekking, aanzien; in dit opzicht; in ieder opzicht; te dien opzichte; ten opzichte van;
— met betrekking tot, rakende : ten opzichte van mij;
— te mijnen opzichte, jegens mij, ten aanzien van mij;
— (Zuidn.) uit menschelijk opzicht, uit vrees voor de menschen; menschelijk opzicht, vrees voor het oordeel der wereld.