Pipsch bn. (-er, meest -), met de pip behept;
— (fig.) niet fiksch, ongesteld: zij ziet er pipsch uit, zij is ingevallen en bleek, (ook) zij schijnt zwanger te zijn. PIPSCHHEID, v.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: