Wat is de betekenis van Pipsch?

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Pipsch

Pipsch bn. (-er, meest -), met de pip behept; — (fig.) niet fiksch, ongesteld: zij ziet er pipsch uit, zij is ingevallen en bleek, (ook) zij schijnt zwanger te zijn. PIPSCHHEID, v.

Gerelateerde zoekopdrachten