Pink (1) - Pink m. (-en), kleinste vinger;
— (spr.) daar zou ik mijn pink wel voor willen geven, dat zou ik buitengewoon graag hebben;
— de een is wijzer in zijn pink dan een ander in zijn geheele lijf. PINKJE, o. (-s), kleinste vinger; (naaist.) langwerpige naairing;
— een gebakje in dezen vorm.