Overmaken (maakte over, heeft overgemaakt), nog eens, opnieuw maken: knoeiwerk moet men overmaken;
— meer maken dan bepaald is of opgegeven: ik heb een paar thema’s overgemaakt;
— doen overgaan, verdrijven: ik zal de pijn wel overmaken;
— overzenden, doen toekomen: geld per postwissel overmaken. OVERMAKING, v.