Wat is de betekenis van overmaken?

2024-04-27
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

overmaken

overmaken - regelmatig werkwoord uitspraak: o-ver-ma-ken 1. overmaken naar een andere rekening ♢ ik heb het bedrag naar je overgemaakt 2. opnieuw maken ♢ knoeiwerk moet je overmaken R...

2024-04-27
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

overmaken

(maakte over, overgemaakt) in België niet alleen gebruikt voor geld ook: documenten overhandigen, bezorgen, opsturen, een vraag of een zaak voorleggen.de groeten doen, overbrengen, dank betuigen.

2024-04-27
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

overmaken

(Een bericht, een brief enz.) toesturen, toezenden; doorsturen, doorzenden, (telefonisch) doorgeven; (iem.) (een vraag, een zaak) voorleggen (ter beoordeling enz.); (opmerkingen) doorspelen, overbrengen; (een suggestie) doen; (groeten) overbrengen. Tot zijn taak zullen o.m. behoren: ... - het vertalen van artikelen uit het Frans, Engels en Duits -...

2024-04-27
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Overmaken

v., oermeitsje.

2024-04-27
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-27
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Overmaken

(maakte over, heeft overgemaakt), 1. overzenden, doen toekomen: geld per postwissel overmaken; 2. nog eens, opnieuw maken: knoeiwerk moet men overmaken; 3. meer maken dan bepaald is of opgegeven: ik heb een paar thema's overgemaakt. [Geen samenst. is ik zal de pijn wel over maken.]

2024-04-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

overmaken

maakte-, h. overgemaakt (1 opnieuw [en beter] maken; ook: overschrijven; 2 overzenden): 1 de knaap moest zijn huiswerk overmaken; 2 iem. geld overmaken, b.v. per postwissel; overmaking v. -en: overmaking van gelden.

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-27
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

overmaken

(’o:ver) (maakte over, heeft overgemaakt) 1. opnieuw maken : de knaap moest zijn huiswerk -. 2. doen overgaan : de pijn -. 3. doen toekomen. verzenden : iemand geld -.