Gepubliceerd op 22-11-2018

Orgel

betekenis & definitie

Orgel - o. (-s, -en), een toonwerktuig, waarvan de klanken worden voortgebracht door luchtstroomen, die uit blaasbalgen door eene menigte willekeurig te openen of te sluiten kanalen naar pijpen of andere klankgevende lichamen worden geleid; in ’t algemeen elk instrument, dat op deze wijze toon geeft: kerkorgel, draaiorgel, straatorgel; (in eene kerk) de verheven plaats waar het orgel staat: op het orgel zitten;

— de plaats waar het volk slaapt op een haringlogger. ORGELTJE, o. (-s), klein orgel (voor vogels).