Opofferen -(offerde op, heeft opgeofferd), als een offer opdragen, ten offer brengen : het lichaam en bloed van den Godmensch, dat in de gedaante van brood en wijn in de Mis aan God wordt opgeofferd;
— goed en bloed voor iem. opofferen, alles voor hem veil hebben;
— zijne belangen aan het algemeene welzijn opofferen, zijne belangen daarvoor achterstellen;
— iem. opofferen, als offer laten vallen;
— zijne laatste centen opofferen, geven, afstaan, besteden;
— zijne nachtrust opofferen, die in ’t belang van iem. of iets missen;
— toewijden : zich opofferen, zijn leven, zijn vermogen, zijn arbeid aan iets wijden; zich voor het vaderland opofferen; zich Gode opofferen. OPOFFERING, v. (-en), zich groote opofferingen getroosten.