Gepubliceerd op 22-11-2018

Opdragen

betekenis & definitie

Opdragen (droeg op, heeft opgedragen), iets zoo lang dragen tot het geheel versleten is: zijn kleeren opdragen; die schoenen zijn opgedragen, kunnen niet meer gemaakt worden;

— naar boven gaan, stijgen, klimmen: die weg mag niet te veel opdragen;
— naar boven dragen: de turf opdragen, op den zolder brengen;
— op iets dragen: het eten opdragen, op tafel zetten;
— (drukk.) den inkt opdragen, op den vorm aanbrengen;
— kleuren opdragen, opleggen;
— (gew.) een lijk, een overledene opdragen, naar het kerkhof dragen, begraven;
— de kerk werd opgedragen aan den H. Nicolaas, toegewijd;
— de mis opdragen, van den priester gezegd;
— voor iem. eene mis opdragen, ter speciale intentie van iem. of iets de mis bijwonen;
— iem. het bevel opdragen, toevertrouwen, hem benoemen tot bevelhebber;
— iem. iets opdragen, gelasten, bevelen;
— iem. de zorg voor de kinderen opdragen, toevertrouwen;
— mag ik u dit opdragen mag ik u daarvoor de zorg toevertrouwen; (ook) aanbieden, vereeren;
— (fig.) een werk aan iem. opdragen, toeëigenen als bewijs van eerbied of achting; (w. g.) bij opdracht overgeven: ik heb mijn huis aan mijn neef opgedragen, in eigendom overgegeven.