Opdoeken (doekte op, heeft en is opgedoekt), (zeew.) de zeilen opdoeken, samenvouwen; de vlag opdoeken, tot eene lange breede strook samenvouwen, en dan stijf oprollen en vastbinden;
— (wev.) de geweven stukken goed opvouwen zooals ze in den handel komen;
— (gemeenz.) nu kun je wel opdoeken, oprukken, weggaan; (ook) je zaak, bedrijf, nering aan kant doen, daarmee ophouden, niet voortgaan;
— iets opdoeken, afschaffen, buiten gebruik stellen;
— (schild.) die figuren doeken al aardig op, ronding krijgen, naar voren komen.