Oostindisch bn. in Oost-Indië geboren of daar verblijvende: Oostindische Dames en Heeren;
— Oostindisch ambtenaar, in dienst bij de regeering van Nederlandsch-Indië;
— in Oost-Indië thuis hoorende, daaruit herkomstig: de Oostindische specerijen;
— Oostindische inkt, zekere inktsoort om mee te teekenen, eigenlijk uit China herkomstig;
— Oostindische kers, benaming eener algemeen gekweekte plant tot de familie der kersbloemen behoorende (tropaeolum majus);
— de Vereenigde Oostindische Compagnie, de groote handelmaatschappij, aan welke in 1602 de Staten-Generaal den alleenhandel op Oost-Indië bij octrooi verleenden;
— de Oostindische Archipel, de eilandengroepen tusschen het vasteland van Azië en Nieuw-Holland;
— bw. zich oostindisch doof houden, den schijn aannemen alsof men niet hoort dat men geroepen, aangesproken of om iets verzocht wordt.