Oostersch bn. bw. (veroud.) zonder aanvoer van Oostersch koren leed men gebrek, koren uit de Oostzeelanden;
— in het oostelijk gedeelte van Europa of in de landen oostelijk van Europa thuis hoorend, daaruit afkomstig, daaraan eigen enz.: de oostersche volken; de oostersche hemel; oostersche pracht, weelde; oostersche gastvrijheid; oostersche beeldspraak, (vaak) overdrijving, grootspraak; de oostersche talen, letterkunde;
— de Oostersche Kerk, de Grieksche Kerk;
— de Oostersche quaestie, de politieke moeilijkheden in het Oosten van Europa.