Oostelijk bn. bw. (-er, -st), in het oosten gelegen: de oostelijke uithoek van Azië;
— in het oosten wonende, verblijvende: onze oostelijke naburen;
— naar het oosten: in oostelijke richting varen, trekken; uit het oosten waaiende: de wind was oostelijk;
— bw. in de richting van het oosten: oostelijk afhouden.