bn. bw. (-der, -st), met vreemde, ongewenschte bestanddeelen vermengd: men vindt daar slechts onzuiver, drabbig water;
— eene onzuivere bron, (ook fig.) waaruit men niet de zuivere waarheid verneemt;
— nog niet gezuiverd, niet ontdaan van vuil: de onzuivere suiker; pleng geen wijn met onzuivere handen;
— niet verminderd met hetgeen er noodzakelijk moet worden afgetrokken, bruto: de onzuivere opbrengst;
— min of meer afwijkende van de vereischte hoogte, richting of scherpte : een uit de hand geteekende cirkelomtrek is altijd min of meer onzuiver; in de hooge tonen is haar stem onzuiver; een onzuivere afdruk;
— een onzuiver rijm, waarbij b.v. wel de volgende medeklinkers maar niet de klinkers geheel gelijk zijn;
— in eenig opzicht afwijkende van de juistheid, oprechtheid of behoorlijkheid: eene onzuivere redeneering; onzuivere bedoelingen;
— de onzuivere leer, niet volkomen orthodox;
— onrein, wellustig: eene onzuivere passie.
ONZUIVERHEID, v. het onzuiver zijn;
— (mv. ...heden), vuiligheid, smetstof.