bn. bw. (-er, -st), de zindelijkheid niet betrachtende, vuil: die huismoeder is vrij onzindelijk; we hielden geen honden, omdat ze zoo onzindelijk zijn, hunne uitwerpselen overal neerleggen;
— bevuild, morsig : onzindelijke kleeren; onzindelijke straten. ONZINDELIJKHEID, v.